Signalen aan de wetgever

Civiele kamer

Verkrijging Nederlanderschap van kind uit buitenlands polygaam huwelijk
In deze zaak ging het om een kind dat geboren werd uit een tweede buitenlands en daarmee in dit geval polygaam huwelijk: de man was namelijk al getrouwd. De vader had de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit; de moeder alleen de Marokkaanse. Een polygaam huwelijk is in Nederland verboden.

Na de ontbinding van het eerste huwelijk verzocht de vader de rechter om vaststelling van het Nederlanderschap van het kind uit het tweede huwelijk. Naar Nederlands recht krijgt het kind van de vader met de Nederlandse nationaliteit de Nederlandse nationaliteit. Echter niet in dit geval omdat een polygaam huwelijk in Nederland niet wordt erkend. Daardoor wordt ook het vaderschap van kinderen geboren binnen zo’n huwelijk niet erkend en verkrijgt het kind niet (automatisch) de Nederlandse nationaliteit.

De Hoge Raad liet blijken dat dit een onbevredigende uitkomst was en trok een parallel met een geval dat in wezen vergelijkbaar was en waarin zich geen problemen voordeden (rechtsoverweging 3.10.6). De oplossing lag in erkenning van het kind. In Nederland is het namelijk mogelijk om een kind te erkennen als de vader gehuwd is met een ander dan de moeder van het kind. Bij een kind dat geboren is uit een polygaam (tweede) huwelijk is voor de verkrijging van het Nederlanderschap sprake van een kind dat buiten huwelijk is geboren omdat het tweede huwelijk op het tijdstip van de geboorte niet als zodanig kon worden erkend. De vader kan dan wel met toestemming van de moeder het kind erkennen, hoewel het huwelijk van de ouders na de ontbinding van het eerste huwelijk inmiddels in Nederland wordt erkend. Op die wijze kan het kind alsnog het Nederlanderschap krijgen, maar pas per datum van de erkenning en niet vanaf de geboorte.

ARREST
HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:942


Namenrecht Aruba

In deze zaak had een Arubaanse vrouw bezwaar gemaakt tegen erkenning van een minderjarig kind door de vader, omdat het kind dan volgens het geldende Arubaanse recht automatisch de geslachtsnaam van de vader zou krijgen. Al in 1988 heeft de Hoge Raad in een vergelijkbaar geval overwogen dat sprake is van discriminatie. Indertijd kon de rechter geen oplossing bieden voor dit rechtstekort, gelet op de vele verschillende stelsels die in dat verband denkbaar waren. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter nu wel een oplossing hiervoor kan en moet bieden. Die oplossing kan niet zijn het buiten toepassing laten van de regeling, want dan behoudt het kind de naam van de moeder en dat leidt ook tot discriminatie. De Arubaanse wetgever heeft inmiddels gekozen voor een stelsel dat de discriminatie opheft: de kwestie kan daarin aan de rechter worden voorgelegd. Hoewel dit stelsel nog niet is ingevoerd, moet de rechter in dit geval daarbij aansluiten.

ARREST
HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2614


Insolventierecht/Verzet curator tegen faillietverklaring

In deze zaak had de rechtbank op verzoek van een schuldeiser het faillissement van een BV uitgesproken en een curator benoemd. Na onderzoek door de curator bleek dat sprake was van een ‘lege boedel’. Dat wil zeggen geen verhaalsmogelijkheden, ook niet voor de vergoeding van de curator. De curator kwam daarom in verzet tegen het vonnis waarin het faillissement was uitgesproken.

De Hoge Raad oordeelde dat voor het slagen van het verzet is vereist dat de faillissementsaanvraag is aan te merken als misbruik van bevoegdheid. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als degene die het faillissement aanvraagt, op het moment van de aanvraag weet dat wel behoort te weten dat de boedel leeg is en geen voldoende gerechtvaardigd belang bij de aanvraag heeft. Het enkele feit dat de boedel leeg is of blijkt te zijn, is geen grond voor verzet door de curator op grond van de Faillissementswet.

De Hoge Raad zegt verder in zijn arrest dat de wettelijke regeling ertoe kan leiden dat de curator onder omstandigheden meer werkzaamheden zonder vergoeding heeft te verrichten dan het geval zou zijn als verzet door hem zou kunnen worden ingesteld op de enkele grond dat de boedel leeg is. “Het gaat echter de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om aan dit bezwaar verdergaand tegemoet te komen”, zo is te lezen in rechtsoverweging 3.4.4.

ARREST
HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3269


Verzoek verstekverlening in digitale vorderingsprocedure (KEI). Herstel van gebreken in de procesinleiding (art. 30c lid 6 Rv)

In deze zaak kwam naar voren dat niet in de wet was opgenomen dat de eiser een nieuwe uiterste verschijningsdatum moet aanzeggen na betekening van een herstelde procesinleiding. De Hoge Raad heeft dit ‘gerepareerd’ met behulp van de “eisen van een goede procesorde” maar vindt dat dit in de wet hoort te staan. Dit is (impliciet) te lezen in de eerste alinea van rechtsoverweging 2.3.6. (“In de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over de procesinleiding, het oproepingsbericht en het exploot is niet vermeld of …..”).

ARREST
HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2628


Verzoek verstekverlening in digitale vorderingsprocedure (KEI). Gevolgen van het niet in acht nemen van de tweewekentermijn van art. 112 lid 1 Rv.

In deze zaak kwam naar voren dat niet in de wet was geregeld wat moet gebeuren als sprake is van overschrijding van de termijn van twee weken die in art. 112 Rechtsvordering geldt. Als een procesinleiding bij de Hoge Raad is ingediend, moet de eiser de verweerder binnen twee weken oproepen. Verschijnt de verweerder niet op de hem gegeven uiterste verschijndatum, dan kan tegen hem verstek worden verleend (en kan de procedure verder gaan). De (nieuwe) wet regelt echter niet wat geldt als de eiser de termijn van twee weken overschrijdt, dus ‘te laat’ oproept. De Hoge Raad heeft dit als volgt opgelost (rechtsoverweging 2.4.6): als de verweerder nog twee weken overhoudt om te verschijnen, kan ondanks de termijnoverschrijding verstek worden verleend, en als hij die twee weken niet meer heeft, moet de eiser hem opnieuw oproepen en wel zo, dat hem alsnog een termijn van twee weken wordt gegeven om te verschijnen.

ARREST
HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2629