Strafzaken

Tweede overzichtsarrest getuigen: het recht om getuigen te horen (art. 6 EVRM)

Het ging in deze zaak om de afwijzing door het Hof van verzoeken van de verdediging om getuigen te horen. Advocaat-generaal Spronken viel de verdediging bij met een beroep op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het beroep werd evenwel verworpen, maar het gaf de Hoge Raad aanleiding om een overzichtsarrest te wijzen.

Het arrest is een vervolg op het arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441. In dat eerdere arrest heeft de Hoge Raad uiteengezet hoe de (nationale) wettelijke regels over het oproepen en horen van getuigen moeten worden uitgelegd. Nu ging het om de vraag hoe de eisen die in de rechtspraak van de Hoge Raad worden gesteld aan de onderbouwing van een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige, zich verhouden tot het in art. 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces.

De Hoge Raad stelt voorop dat de verdediging aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen, maar wijst erop dat art. 6 EVRM een verdachte niet een onbeperkt recht om getuigen te doen horen biedt. Als voor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd komen met art. 6 EVRM.

Met het oog op het recht op een eerlijk proces is beslissend of het strafproces als geheel beschouwd eerlijk is verlopen. Die uiteindelijke balans kan eerst achteraf worden opgemaakt. Het lastige is echter dat de nationale rechter al tijdens de behandeling van de strafzaak beslissingen moet nemen over het oproepen en het horen van getuigen. Daarom moet de verdediging het verzoek motiveren om de rechter in staat te stellen de relevantie van dat verzoek te beoordelen waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Art. 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat deze eis aan de onderbouwing van zo’n verzoek wordt gesteld. Er wordt wat dit betreft geen verschil gemaakt tussen getuigen die in voor de verdachte belastende dan wel ontlastende zin (kunnen) verklaren (getuigen ‘à charge’ dan wel ‘à décharge’). En hoewel belastende verklaringen doorgaans in het dossier kunnen worden aangetroffen, kan voor de onderbouwing van het verzoek tot het horen van de getuige niet worden volstaan met de enkele stelling dat bij de processtukken een verklaring van die getuige is gevoegd.

De nationale rechter neemt dus al tijdens de behandeling van de strafzaak beslissingen over het oproepen en het horen van getuigen. Dat laat onverlet dat hij, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), of bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.

Eigenlijk komt het erop neer dat de Hoge Raad advocaten eraan herinnert dat zij goed moeten motiveren waarom ze een getuige willen laten horen en rechters eraan herinnert dat het afwijzen van een getuigenverzoek als ‘prijs’ kan hebben dat de getuige in een latere fase alsnog moet worden gehoord.

ARREST
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015