Strafzaken

Bestraffing van geweldsdelicten

In drie zaken ging het om bijzondere eisen met betrekking tot de strafoplegging als sprake is van gevaar voor of inbreuken op de integriteit of de onaantastbaarheid van het lichaam. Toepassing van bijzondere wettelijke mogelijkheden vereist wel dat aan de wettelijke eisen is voldaan.

Taakstraf
De verdachte was veroordeeld voor ontucht met en mishandeling van de bijna dertienjarige dochter van zijn vriendin en veroordeeld tot een gevangenisstraf voor drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk. Hij had het meisje stelselmatig geslagen op haar blote billen en daarover gewreven. Het middel dat opkwam tegen de motivering van de strafoplegging nam terecht tot uitgangspunt dat art. 22b, eerste lid aanhef en onder a, Sr slechts van toepassing is in geval van een daadwerkelijk ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Die bepaling verbiedt oplegging van een taakstraf als het gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Of van dat laatste in dit geval sprake was kon in het midden blijven, want het al dan niet verboden zijn van de oplegging van de taakstraf staat niet aan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de weg. Het middel klaagde tevergeefs dat het Hof de strafoplegging niet toereikend had gemotiveerd.

ARREST
HR 24 jan 2017, ECLI:NL:HR:2017:66, NJ 2017/70


Duur proeftijd

De verdachte was wegens het bezit van kinderporno veroordeeld tot een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 240 dagen met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. Het Openbaar Ministerie ging in cassatie tegen de duur van de proeftijd. Het Hof had overwogen dat geen sprake was van de in artikel 14b, tweede lid, Sr bedoelde uitzondering. Daar staat dat de proeftijd ten hoogste tien jaar kan bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De Hoge Raad was het met het Hof eens en overwoog dat de bewezenverklaring geen gedragingen bevat die onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van dat artikel, terwijl de misdrijven waaronder het onder bewezenverklaarde is gekwalificeerd – het verwerven en zich toegang verschaffen tot, alsmede het in bezit en voorraad hebben van, kinderporno – ook niet zonder meer kunnen worden gekarakteriseerd als misdrijven die dergelijke gedragingen omvatten.

ARREST
HR 28 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:524, NJ 2017/411 m.n. B.F. Keulen


TBS

De verdachte was veroordeeld wegens belaging (art. 285b Sr) en veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar en oplegging van de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd “ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in art. 38e, eerste lid, Sr en art. 359, zevende lid, Sv”. Hij had kwetsende opmerkingen gemaakt, brieven en berichten via Facebook verstuurd en was expres langs de woning van het slachtoffer gelopen. In aanmerking genomen de aard van het delict en gelet op hetgeen het Hof heeft vastgesteld over de feiten en omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde belaging is begaan, achtte de Hoge Raad het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk.

ARREST
HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:646, NJ 2017/181